“We struikelen niet over een berg, maar over een molshoop”
Op 18 april organiseert Stroomversnelling voor haar leden een Samenwerkdag die letterlijk in het teken staat van samenwerken, bruggen slaan en verbindingen maken. De twee thema’s die op deze dag aan de orde komen zijn netcongestie, en de huidige verschillen in uitvoeringsbeleid tussen gemeenten en woningcorporaties.
Sjoerd Klijn Velderman (Stroomversnelling) ziet in de dagelijkse praktijk van de energietransitie dat de focus van corporaties op het wegwerken van EFG-labels – een verplichting die is vastgelegd in de Nationale Prestatie Afspraken – botst met de Uitvoeringsplannen van gemeenten. In dit interview schetst Sjoerd de hieruit voortvloeiende problemen én mogelijke oplossingsrichtingen, die tijdens de Samenwerkdag op 18 april door de Stroomversnelling leden worden besproken.
Waar komt de huidige mismatch tussen de plannen van gemeenten en de plannen van woningcorporaties vandaan?
Sjoerd: “In het Klimaatakkoord is afgesproken dat we in 2050 in Nederland CO2-neutraal zijn in alles wat we doen. Voor de gebouwde omgeving is dat gegeven nader uitgewerkt in een aantal afspraken, zoals de Nationale Prestatieafspraken tussen het Rijk en de woningcorporaties. Deze afspraken houden voor corporaties heel concreet in dat 30% van de bestaande woningvoorraad in 2030 ‘toekomstklaar’ gerenoveerd is naar de Isolatiestandaard. Daarnaast moet 20% aardgasvrij zijn gemaakt, en bovendien moeten de EFG-labels voor 2028 eruit worden gewerkt.”
“Maar als je kijkt naar de onderhouds-cyclus die woningcorporaties volgen, dan pakken ze het liefst die woningen aan, die vanwege het ‘natuurlijke’ onderhoudsmoment aan de beurt zijn. In de komende jaren zijn dat veelal woningen uit de jaren ’60 tot ’80. Deze opgave is redelijk goed op een gestructureerde manier in te richten, langs de lijnen van complexen die een corporatie in bezit heeft, en zo werken corporaties ook het liefst.”
“Daartegenover – en dat is heel interessant om te zien – zijn gemeenten de regisseur geworden van de Wijkuitvoeringsplannen. Ze hebben van BZK ook middelen gekregen om particuliere woningeigenaren bij dit proces te betrekken. Maar hier gaat iets mis, en dat is één van de kwesties die we gaan bespreken op de komende Samenwerkdag.”
Wijk-niveau versus complex-niveau
Sjoerd: “Wat gebeurt er namelijk? Een gemeente stuurt veel meer op een planning per wijk. Je bepaalt welke wijk als eerste van het gas af gaat, welke wijk daarna komt, en zo verder. Maar deze planning conflicteert direct met de aanpak en de planning van woningcorporaties. Waarom? Een woningcorporatie gaat niet van wijk naar wijk, maar van complex naar complex, en dan ook nog eens op een natuurlijk moment. Soms valt dat samen met de plannen van de gemeente, meestal niet.”
“Dus als deze twee partijen regionale prestatieafspraken willen maken met elkaar, dan zie je dat er een heel moeizame discussie ontstaat over wat er nu precies prioriteit heeft. Een concreet voorbeeld is dat corporaties vaak al die woningen verduurzaamd hebben die er het slechtst bij stonden, terwijl de particulieren die in hetzelfde type woningen (of in uitgeponde woningen) wonen, dat nog niet hebben gedaan. Deze particulieren krijgen nu te maken met het energie-armoede stempel, en de gemeente concludeert dat ze wil beginnen met de aanpak van juist deze woningen. Daarop antwoordt de corporatie: in die wijk zijn we nét tien jaar geleden geweest, en de komende vijftien jaar komen we daar niet terug. Kortom: dat zijn heel lastige gesprekken.”
“Mijn eigen conclusie is dat deze twee belangrijke stakeholders die de Wijkuitvoeringsplannen moeten vormgeven, verschillende strategieën hebben meegekregen vanuit het centrale orgaan – in dit geval BZK. Maar… er is altijd een uitweg. Als de partijen maar naar elkaar luisteren. Een eventuele doorbraak moeten we samen verzinnen. Dat is de bedoeling van de komende Samenwerkdag.”
Heb je al een idee over een mogelijke oplossingsrichting?
Sjoerd: “Ik denk dat gemeenten en corporaties hun strategieën naar elkaar toe moeten ‘plooien’. Daarmee bedoel ik dat je accepteert dat er een verschil is in strategie, maar dat je wél begint, en wel op die plekken waar het kan. Op die manier kun je stap voor stap met elkaar leren hoe je kunt bouwen aan een echt gezamenlijke strategie.”
“Ik was onlangs betrokken bij een casus in Twente, waar drie gemeenten hadden besloten dat ze een ontzorgingsaanbod zouden doen aan particulieren in drie wijken waar de energiearmoede het grootst is. Een technisch én financieel aanbod langs de aanpak van de woningcorporaties, die immers op enig moment in deze wijken aan de slag moeten met renovaties. Dat klinkt op zich heel logisch, ware het niet dat pas in een laat stadium bleek dat de corporaties al ‘klaar’ waren in de betreffende wijken. Op zo’n moment gaat het erom dat je niet stug vasthoudt aan je oude plan, maar naar elkaar toe werkt en nadenkt over de vraag: waar kunnen we wél samen aan de slag gaan?”
“De uitkomst is nu dat de gemeenten een aanbod gaan doen aan particulieren op die plekken waar de energie-armoede het hoogst is, om daarvan te leren hoe ze dat effectief kunnen doen; dus met een hoge conversiegraad. De corporaties gaan in die complexen waar ze morgen al beginnen, en waar particulier uitgepond bezit aanwezig is, samen met de gemeente deze particulieren benaderen. Dit om te leren hoe ze dit samen kunnen oppakken. Op een gegeven moment zul je dan zien dat die werelden bij elkaar komen. Dat punt bereik je misschien over zo’n vijf jaar. Dit soort doorbraken kan dus helpen om de laatste 20 jaar van de energietransitie meer gestructureerd te laten verlopen, feitelijk door een dergelijke aanpak verder uit te rollen.”
Mogen we uit dit voorbeeld concluderen dat Rijksbeleid voor de korte en de lange termijn niet altijd goed op elkaar aansluit?
Sjoerd: “Nu de corporaties de EFG-labels sneller moeten wegwerken dan ze eigenlijk van plan waren, hebben ze hun programma moeten aanpassen. Ze voldoen veelal aan deze verplichting door EFG-woningen naar een ‘beter’ label te brengen. Helaas is dat vaak niet in lijn met de lange termijn doelen, want op termijn moeten corporaties hun hele bezit naar het niveau van de Isolatiestandaard brengen. En wat je nu in de praktijk ziet is dat EFG-labels dus niet in één keer naar de Isolatiestandaard worden gebracht. Dat gebeurt echt vrijwel nergens, en om uiteenlopende redenen: zowel financieel als organisatorisch. Let wel: de EFG-wegwerkactie loopt nu voortvarend en ik twijfel er niet aan dat de corporaties dit gaan redden. Maar de andere twee opgaves zijn iets vrijblijvender en die worden er op dit moment min of meer achteraan geknoopt. Heel kort door de bocht geformuleerd is het idee: ‘dat zien we wel weer na 2028’, met in het ergste geval een ‘dip’ in de aanpak rond deze periode, wat echt zonde zou zijn.”
“Enerzijds wordt op deze manier de angel uit het energie-armoede debat gehaald, maar anderzijds lijnt deze aanpak niet goed op met het behalen van lange termijn doelen. Wat je hier dus ziet is dat we niet struikelen over een berg, maar over een molshoop – als we niet goed uitkijken tenminste.”
“Dit is wat mij betreft dan ook een weeffout in de Nationale Prestatieafspraken. Ik had zelf liever gezien dat corporaties de opdracht hadden gekregen om 30% van de voorraad naar de Isolatiestandaard te brengen in 2030, en slechte labels te zien als collateral damage. Die slechte woningen worden voor een belangrijk deel toch al automatisch weggepoetst. Met zo’n opdracht was de focus heel anders geweest voor de corporaties. Want ze zijn nu zo druk met het EFG-programma dat er nauwelijks tijd is om verder na te denken over wat er vanaf 2027 moet gebeuren. De samenwerkingsverbanden die nu zijn opgetuigd gaan straks stilvallen, omdat er geen aansluiting is op het volgende tussendoel. Er is daardoor géén sprake van een renovatiestroom die straks door blijft rollen, en ook de woningen aanpakt die naar de Isolatiestandaard gebracht moeten worden. Dus enerzijds wordt op deze manier de angel uit het energie-armoede debat gehaald, maar anderzijds lijnt deze aanpak niet goed op met het behalen van lange termijn doelen. Wat je hier dus ziet is dat we niet struikelen over een berg, maar over een molshoop – als we niet goed uitkijken tenminste.”
“Ik denk dan ook dat iedere corporatie die dat nog niet gedaan heeft zo snel mogelijk plannen zou moeten maken die zijn gericht op het einddoel in 2050. Dat mag wat mij betreft zelfs verplichte kost worden voor iedere woningeigenaar. En daarbij mag je best kiezen voor een route waarbij je het wat langzamer aan doet dan we nu eigenlijk zouden willen, als je er uiteindelijk maar komt. Met andere woorden, het moet dus wél een plan zijn waarvan je zegt: dit ga ik ook echt uitvoeren. En zodra al die plannen er liggen kun je opnieuw met elkaar afspreken wat de gewenste sectorbrede tussendoelen zijn, en ga je als sector elkaar ondersteunen om die doelen ook werkelijk te behalen.”
“Afgezien daarvan mogen we – wat meer in het algemeen – wel stellen dat denken in labels niet helpt om te komen tot een structurele verlaging van energiegebruik. Dat is inmiddels wel aangetoond. Wat wél helpt is een omschakeling naar sturen op de maximale warmtevraag. Het is veel nuttiger voor een huiseigenaar om te weten wat nu de netto warmtevraag per vierkante meter is, en te weten wat de warmtevraag moet zijn in 2050. De corporatiesector schakelt gelukkig al over op dit principe.”